‘A+ Adaptive Re-use’
15.10.2021
A+ Adaptive Reuse ‘Een huis voor de stilte’ (Caroline Voet), BE
‘Een huis voor de stilte’
“Vorig jaar opende in Lampernisse de eerste urnenkerk van Vlaanderen, een reconversieproject van architecten Dhooge en Meganck. Het idee om van een kerk een contemplatieoord te maken dat elke dag voor iedereen openstaat, ontstond meer dan tien jaar geleden. Het project is een manifest, alleen al maar omdat het een gebouw een andere fundamentele zingeving wil geven: het creëren van een materiële en ruimtelijke constructie van de dood. Het erkennen ook van de dood als een emotioneel fenomeen, en het dode lichaam als een esthetische en materiële ervaring.
In de oneindige vlakke Vlaamse horizon zijn torenspitsen geruststellende oriëntatiepunten die met de regelmaat van een uur wandelen van elkaar verwijderd liggen. Deze ervaring, waar tijd en beweging samenvallen met een ruimtelijkheid die de onmetelijke landschappelijke schaal organisch aan plekken van menselijke nabijheid koppelt, maakt een onderdeel uit van de benadering van het stiltedorp Lampernisse. Omringd door een kerkhof en knotlinden en omzoomd door een lage muur ligt de voormalige Heilige Kruisverheffingskerk. Met haar imposante westtoren met steunberen en kruising tussen een seudobasilicaal vroeggotisch schip en een driebeukige hallenkerk gaat ze terug tot de dertiende eeuw. Hoewel vrijwel volledig verwoest en heropgebouwd na de Eerste Wereldoorlog door architect Jozef Viérin, ademt het volume met zijn dikke muren van gele baksteen geschiedenis. Aan de buitenzijde is de nieuwe functie alleen zichtbaar door de fijne ingrepen aan de spitsboogramen. De centrale moneel is onderbroken en opgevangen door een nieuwe stalen spitsboog, die ruimte maakt voor diepe houten kaders met ramen en deuren die de kerk met de tuin verbindt. Dit overnemen van ruimtelijke en stilistische elementen van de kerk en haardirecte omgeving is het leidmotief van Dhooge en Meganck, een strategie die gedurfde nieuwe elementen introduceert vanuit een gebalanceerde dialoog met de verhoudingen en materialiteit van het bestaande. Men komt binnen via een zijdeurtje in de westtoren. De donkerte van dit voorportaal is gelaten. Slechts één laag pendelarmatuur licht een cirkel uit op de natuurstenen vloer, na al dat groene landschap een volgende verankering, die uitnodigt om even stil te staan tot je ogen gewend zijn aan het donker, waarna je je weg kunt verderzetten. Dat gaat via het lichtarmatuur, dat deel blijkt uit te maken van een reeks die laag en ritmisch door de kerk tot in de abside loopt. Het omhullende volume van de kerk spreekt via zijn warme materialen. Houten tongewelven rusten via fijne lambriseringen op muren waarvan de bepleistering is weggekapt, waardoor verschillende samenstellingen en allerhande sporen zichtbaar zijn. Opvallend zijn de dikke zuilen, gestapelde schuiven van Doornikse steen, die met de statigheid van de omliggende dreven de kerk in zes traveeën verdelen. Te midden van het schip plaatsten de architecten een houten volume dat is opgebouwd uit 21 segmenten van berkenmultiplex, die geleidelijk veranderen van spitsbogen aan de gevels naar een segmentboog in het midden. Opvallend is de glazen gevel met profielen van zacht bruinrood gebeitst rubberwood, die het sierlijke maaswerk van een van de spitsboogvensters in de zijbeuk overnemen. Het gebruik van glas bewaart het doorzicht door de kerk heen, waarbij verrassende spiegelingen de raampatronen van de kerk projecteren. Deze wonderdoos, stilistisch tussen het organische van een rups en een vreemdsoortig maniërisme tussen gotiek en barok, nestelt zich uitdagend in; de verhoudingen ervan zijn sterk genoeg om een spannende dialoog aan te gaan met de kerk zonder de rust van de herhalende symmetrie te verstoren. Het is de enige verwarmde kamer, een plek voor lezingen en allerhande samenkomsten. De doorbuiging van de binnenlaag gaat dieper dan die van de buitenkant, waardoor er tussen de twee lagen ruimte is voor de technieken van de ventilatie. Voor het volume is het columbarium, dat elke dag opengesteld wordt. Cilinders van eiken fineer in de zijbeuken – zes voor urnen en twee als zitplaats – herhalen de diameter en segmentering van de statige zuilen. Diezelfde vorm die zowel de levenden als de doden draagt; dat is het antwoord van de architecten op de thema’s die dit manifest oproept.”
Carolien Voet